* Veenbaas De Verlichting als kraamkamer * Leeuwenburgh Het noodlot van een ketter |
||
|
De Verlichting als
kraamkamer. Over het tijdperk en zijn betekenis voor het heden J. Veenbaas Amsterdam 2013 288 p. ISBN 9789046810170 € 19,85 |
|
De
Verlichting is, met
een woord van Plato, “een weeskind”: iedereen kan er mee doen wat hij of zij
wil. Vind je het verlichte gedachtengoed aantrekkelijk, dan zie je er de
dageraad van menselijk geluk definitief aanbreken. Ben je er minder mee in je
nopjes, dan is het gewoon een grove aanslag op onze beschaving. Dan is de
Verlichting een product van grootse zelfverblinding en overtrokken
zelfvertrouwen. In De Verlichting als kraamkamer heeft
Jabik Veenbaas geprobeerd een genuanceerder beeld van de Verlichting te
geven. Dit doet hij in vijftien portretten van voormannen van deze
filosofische stroming (onder hen trouwens een vrouw: Mary Wollstonecraft). Daarbij treedt
duidelijk Veenbaas’ opvatting naar voren, dat de verlichtingsfilosofen geen
naïevelingen waren, die blind in de vooruitgang geloofden of het menselijke
kunnen tot groteske proporties opklopten. Integendeel. Vaak hadden
de Verlichtingsfilosofen, zo laat Veenbaas zien, een goed en doorvoeld besef
van de schaduwkanten van het toen nog nieuwe denken. Veel van wat bij het
filosofische vuilnisvat werd gezet (God, de moraal, het vertrouwen in de
ratio) liet een grote leegte, liet een gevoel van onzekerheid achter of gaf
aanleiding tot het actief bestrijden van die leegte en onzekerheid. Een treffend
voorbeeld van een ontheemde, verlichte filosoof is David Hume die door
Veenbaas ook in zijn tragische kanten wordt geschetst. Dit gebeurt aan de
hand van het laatste hoofdstuk van Hume’s hoofdwerk An Inquiry Concerning Human Understanding uit 1748. Daar noemt de
Schotse filosoof zich onder andere eenzaam, bang en verward na al zijn
filosofische debunking. Maar ook al
was de rede onttroond en ontworteld, het gegeven dat iedere mens, aldus Hume,
een morele, sociale antenne bezat, diende hem tot troost. Voor de
schaduwzijden van de Verlichting heeft Veenbaas’ een open oog. Dit is op zich
genomen geen nieuw inzicht, maar hij geeft er zeer terecht veel aandacht aan.
Het wordt te vaak genegeerd, zowel door voor- als tegenstanders van het
verlichtingsdenken. Deze rehabilitatie
moet zondermeer sympathiek heten, maar heeft ook een duidelijk
pedagogisch-filosofische reden. “De Verlichting is het hete hangijzer van
onze westerse cultuur”, schrijft Veenbaas in de inleiding. Welnu, dat
hangijzer is zo heet dat iedereen die de westerse cultuur ter discussie stelt
zich met de Verlichting moet uiteen zetten. Zoiets moet natuurlijk eerlijk en
genuanceerd gebeuren. Daarbij wil
Veenbaas niet meegaan met gangbare clichés. Dit wordt al zichtbaar in de
titel van het eerste portret, dat van Baruch de Spinoza:
“Het godsbewijs van een atheïst”. Uitgebreid
opponeert Veenbaas tegen de ideeënhistoricus Jonathan Israel. Die
laatste ziet in Spinoza’s werk de blauwdruk van de moderne vrijheden en
rechten van de mens, terwijl we daar, aldus Veenbaas, vooral met een
weliswaar vrijzinnige godsgelovige te maken hebben, die meende dat hij een
solide bewijs voor het bestaan van God had ontwikkeld. Ondertussen krijgt
ook Edmund Burke
(1729-1797) het er van langs. Burke, een criticus van de Verlichting en de
Franse revolutie (1789) en een inspiratiebron voor hedendaagse
conservatieven, pleitte sterk voor een terugkeer naar de voorrevolutionaire
tijd. Veenbaas merkt terecht op hoezeer Burke’s nostalgie hem blind maakte
voor de vele makken van het Ancien
Régime.* Veenbaas is in
zijn opzet geslaagd. In 250 bladzijden heeft hij een aantal
verlichtingsdenkers op een rijtje gezet, die ieder een aspect van de
Verlichting vertegenwoordigt, bijvoorbeeld Rousseau die de
Verlichting verruilde voor de natuur of Delamettrie
die zijn materialisme verbond met een nieuwe ethiek-opvatting. Het resultaat is
vijftien prima geschreven, interessante en bij tijd en wijlen vermakelijke
miniatuurtjes. Tezamen vormen ze een afgewogen geheel, maar als individueel
portret komen ze ook uitstekend tot hun recht. Met De Verlichting als kraamkamer heeft
Veenbaas een mooie en toegankelijke inleiding op de Verlichting geschreven,
die duidelijk maakt waarom die periode blijvend actueel is. Al in de Verlichting
treedt de gespletenheid van de menselijke ziel en van de rede, die ook de
onze is, overduidelijk aan het licht. * Ten overvloede
had de auteur de Franse aristocraten François de Châteaubriand en Alexis de
Tocqueville als gezaghebbende bron kunnen opvoeren. Zij waren zich zeer
bewust van de gedateerdheid van het oude politieke bestel en beiden zouden
het met Burke zeer oneens zijn geweest. |
||
|
Het noodlot van een
ketter. Adriaan Koerbagh (1633-1669) B. Leeuwenburgh Nijmegen 2013 262 p. ISBN 9789460041143 € 19,95 |
|
Een vroege representant van de Verlichting was de Amsterdamse arts, jurist en filosoof Adriaan Koerbagh. Zijn levensgeschiedenis is onlangs door Bart Leeuwenburgh beschreven. Filosofiehistoricus Leeuwenburgh laat in zijn boek zien dat justitie in het tolerantere Nederland soms hard uithaalde naar lieden met al te afwijkende meningen. Well-to-do Koerbagh en diens broer Johannes ontwikkelden na hun studietijd in Leiden een leefstijl die onwelgevallig was aan het bestuur van de gereformeerde “staatskerk”. De kerk probeerde daarop tevergeefs de mannen tot een godvruchtiger leven te brengen. Toen echter bleek dat Adriaan de auteur was van enkele spraakmakende, godslasterlijke traktaatjes, wist de gereformeerde kerk, het stadsbestuur van Amsterdam tot actie te bewegen. De traktaatjes Bloemhof en Ligt zouden Koerbagh de das om doen. In 1668 werd Adriaan veroordeeld tot het betalen van een geldboete van 6.000 gulden, tien jaar dwangarbeid in het rasphuis en tien jaar verbanning uit Amsterdam. De evidente medeplichtigheid van broer Johannes kon echter niet worden bewezen, zodat zijn straf beperkt bleef tot het betalen van de gerechtskosten. Met vaste pen onderzoekt Bart Leeuwenburgh in Het noodlot van een ketter het leven van de dissidente denker Adriaan Koerbagh. Zijn insteek is dan vooral historisch, waarbij ook de intellectuele inspiratie van Koerbagh aan bod komt. |