* Filosoferen aan de keukentafel.
Recepten voor een goed gesprek |
|
||
|
|
|
|
|
R. Kampers en J.E. Ruiter, Schiedam (Scriptum) 2015, 126
p., ISBN 9789055949441, € 16,95 |
|
|
* Filosoferen hoe doe je dat? |
|
||
|
|
|
|
|
Gary Cox, Kampen (Klement) 2014, 144 p., ISBN 9789086871438, € 17,95 |
|
|
* Plato in tijden van Photoshop. 25
grote denkers en de wereld van nu |
|
||
|
|
|
|
|
Ger Groot, Rotterdam (Lemniscaat) 2014, 136 p., ISBN 9789047706410, € 14,95 |
|
|
* Wat betekent het allemaal? Een zeer
korte inleiding in de filosofie |
|
||
|
|
|
|
|
Thomas Nagel, Utrecht (Bijleveld) 2014, 112 p., ISBN 9789061318224, € 14,50 |
|
|
Een goede inleiding
in de filosofie schrijven is geen sinecure. Voor niet-ingewijden is het al
snel te moeilijk – voor de filosofisch onderlegde lezer al gauw veel te dik
gesneden koek, of, erger nog, oppervlakkig en reductionistisch. “Zichzelf
begrijpelijk maken is zelfmoord voor de filosofie”, schreef ooit de Duitse
filosoof Martin Heidegger (zie Plato
i.t.v.Ph, p. 93). Waar moet
een goede inleiding aan voldoen? Gedegen kennis van de filosofiegeschiedenis
lijkt een eerste vereiste, waarbij specialisatie in een bepaalde tak van de
filosofie of kunde van deze of gene filosoof geen handicap hoeft te zijn.
Enige taalvirtuositeit is een tweede kwaliteit. Moeilijke zaken moeten in
heldere, correcte taal en op de minst ingewikkelde manier op papier worden
gezet. De taal zelf moet zo min mogelijk een struikelblok worden. Didactische
bekwaamheid mag hier als derde kwaliteit niet ontbreken. In plaats van droog
opsommen, kan het bijvoorbeeld geen kwaad om gretige en geďnteresseerde
lezers op gestructureerde en gedoseerde wijze kennis en vaardigheden toe te
dienen. Filosoferen aan de keukentafel is wat dat betreft een geslaagd
boek te noemen, waarbij moet worden opgemerkt dat het minder intellectuele
dan wel praktische pretenties heeft. Hoe kun je
een begin maken met filosoferen, is de centrale vraag van dit laagdrempelige receptenboek met ingrediënten en
bereidingswijzen voor een goed gesprek (zie ondertitel). Het bevat goede
adviezen en suggereert manieren van aanpak. Het keukentafelkarakter – zou Heidegger het zien zitten? – is alom
aanwezig: om te filosoferen kun je meteen van start, vandaag nog, thuis,
bijvoorbeeld met je huisgenoten. Daar worden de lezers steeds weer toe
aangemoedigd. Wie met Filosoferen aan de keukentafel aan de
slag gaat krijgt niet alleen goede tips mee. Naast “het hoe” (hoe moet je een
goed gesprek aanpakken) passeert ook “het wat” de revue in de vorm van een
groot aantal thema’s, bijvoorbeeld: denken, voelen, kennis, nieuws, geloof,
gezondheid, kunst, geld, techniek en milieu. De “Socratische methode” wordt
in een apart hoofdstuk uitgelegd. Aan het
einde van een knappe beschrijving van de Westerse filosofie in plusminus 750
woorden, stellen de schrijvers van Filosoferen
aan de keukentafel vast dat van filosofen steeds meer een bijdrage wordt
verwacht over actuele maatschappelijke thema’s. Daartoe wilden zij een
bijdrage leveren. De vraag of
dit inderdaad de belangrijkste taak van de filosofie is, moet hier
onbeantwoord blijven. In elk geval blijkt dit heldere en compacte boekje een
geschikt startpunt voor wie meer gestructureerd wil nadenken over de thema’s
die hierboven zijn genoemd. Mocht de behoefte aan inhoudelijke verdieping
zich opdringen, dan brengt de thematisch geordende leeswijzer uitkomst. Met Filosoferen, hoe doe je dat? heeft de
lezer niet alleen een heldere en afgebakende inleiding in handen. In het
slothoodstuk komt daar nog een loopbaanadvies bij voor aanstormende flosofen
die een antwoord krijgen op de vraag of je van filosofie je beroep moet
maken. Cox’s
inleiding ademt een bij uitstek Angelsaksische sfeer. Filosofie lijkt vooral
een kwestie van common sense logica
en taalanalyse en naar mate logica de overhand en de taalanalyse scherpere
contouren krijgt, wordt er beter gefilosofeerd. Het idealisme (ook
transcendtaal) komt er uiteindelijk niet goed van af. Na een zeer uitgebreide
bespreking van Descarte, en beknopte samenvattingen van Kant en Sartre kiest
Cox de zijde van John Locke. Diens onderscheid tussen primaire (objectieve)
en secundaire (subjectieve) kwaliteiten van de wereld om ons heen is voor Cox
het best passende filosofische uitgangspunt voor verdere reflectie. In zijn
inleiding probeert Cox de lezer gevoelig te maken voor het niet-weten van de
filosofie, of althans van de noodzaak om goed na te denken over vragen naar
hoe we kennis kunnen vergaren en het filosofische statuut van de de wereld om
ons heen. Dit gebeurt op een aantrekkelijke en heldere manier. Ook de opbouw
is sterk neergezet. Wat we kunnen weten staat centraal. Wat we echter kunnen
hopen en wat we moeten doen komen er hoegenaamd minder goed vanaf, al geeft
Cox een goede samenvatting van de genres
in de ehtiekbeoefening. Het
verbaasde de recensent trouwens zeer dat Gary Cox, aldus Wikipedia, door het
leven gaat als kenner van het existentialisme en biograaf Jean-Paul Sartre,
de bekendste en misschien meest uitgesproken exponent van genoemde
denkrichting. Het is nergens aan het boekje af te lezen – vooringenomenheid
kan de auteur daarom niet verweten worden. Van weer een ander kaliber is Plato in tijden van Photoshop. De schrijver stond voor de uitdaging om liefst vijfentwintig filosofenportretten neer te pennen. Uit de losse hand berekend, betekende dit dat na weglating van negenennegentig procent van de filosofiegeschiedenis wat nog resteerde met bijna honderd procent moest worden ingekort. Om dan nog iets zinnigs te melden over de uitverkoren denkers is bepaald een uitdaging. Gelukkig is de auteur daar goed in geslaagd. Ger Groot heeft een boeiend gezelschap van vierentwintig mannen en een vrouw (Hannah Arendt) bijeengebracht. Zonder onderscheid des persoons kreeg ieder vier pagina’s toebedeeld: drie pagina’s tekst plus een paginagroot gephotshopt portret. Die portretten zijn soms erg goed getroffen: bijvoorbeeld Immanuel Kant met navelpiercing, tattoos en borsten (natuur (= dwang) versus vrijheid), Martin Heidegger als somberende pandabeer (milieubewustzijn) en Ludwig Wittgenstein met een stuk grijs duct-tape over de mond (zwijgen over het onuitspreekbare). Met Plato in tijden van Photoshop is een leuke maar ook interessante inleiding in de filosofie verschenen. Bij elke filosoof staat vooral zijn of haar unique selling-point centraal en hoe diens eigen bijdrage tot de geschiedenis van de (westerse) cultuurgeschiedenis tot op de dag van vandaag doorwerkt. Nadeel natuurlijk is dat de filosofen wat onverbonden naast elkaar staan, maar dat doet niet af aan die mooie, compacte portretten. De bundel bevat nog een flinke literatuuropgave voor wie zich in de vierentwintig plus een wil inlezen. Wie met Filosoferen aan de keukentafel is
begonnen en meent dat filosofie niet alleen een bijdrage moet leveren aan de
actualiteit, maar ook dieper moet kijken, kan zeer wel met Nagels Wat betekent het allemaal? verdergaan.
In knap honderd pagina’s bespreekt de Amerikaanse professor een negental
klassieke filosofische problemen van belang en waarvan hij vermoedt dat ze
ook in een verder verwijderde toekomst hoogstwaarschijnlijk onoplosbaar zijn. Zonder
glasharde antwoorden te (willen) geven onderzoekt Nagel onder meer hoe kennis
van de buitenwereld aantoonbaar zeker kan zijn, de vraag of het bewustzijn
louter materieel is, de oorsprong van de taal, het fundament van de moraal,
de dood en de zin van het leven. Daarbij beschrijft Nagel de verschillende
posities die in het debat over de besproken thema’s ingenomen worden. Dit
gebeurt al met al op een heldere manier, al moet het boekje nauwkeurig worden
gelezen. Het kortste
(en laatste) hoofdstuk handelt over de zin van het leven terwijl het centrale
vijfde hoofdstuk over de vraag naar goed en kwaad (en dan met name het
verschil tussen beide) het langste is. In alle beknoptheid een interessant
leesbaar en nuttig boekje. |
|||